6. Abraham Ibrahiem

Afbeelding: Abraham offert bijna zij zoon Isaaac/Ishmael.

ZIE ONDER VOOR DOWNLOAD TEKSTEN Abraham/Ibrahiem is een belangrijke figuur in Bijbel en Koran. In de Koran is soera 14 naar Ibrahiem genoemd, in de Bijbel is het verhaal van Abraham in Genesis te vinden, maar ook elders wordt aan hem gerefereerd. Via zijn eerstgeboren zoon Ismaël enerzijds en zijn zoon Isaak anderzijds zou hij van Arabieren en Israëlieten de stamvader zijn. In het Nieuwe Testament wordt de verwantschap met Abraham abstracter gezien, als niet door afstamming, maar door het geloof bepaald.
In beide boeken is Abraham/Ibrahiem een man die afrekent met het verleden en nieuwe paden inslaat. In de Bijbel trekt hij weg van vader en volk om vervolgens een verbond te sluiten met God, waarin aan zijn afstammelingen, op voorwaarde van goed gedrag, het land Kanaän wordt beloofd. Zo wordt verteld hoe God tot de enige God wordt van dat ene volk.
In de Koran staat het verhaal over Ibrahiem en Allah op een hoger abstractie niveau. Ibrahiem bevrijdt zich van afgoden, door in te zien dat wat anderen aanbidden, - de zon, de maan et cetera - slechts aspecten of onderdelen van de schepping zijn. Allah, de schepper, gaat ver boven al het geschapene uit. Hier wordt het monotheïsme losgemaakt van enig volk, algemeen geldig verklaard, en rechtstreeks gesteld tegenover het veelgodendom van de (voor)vaderen. Met zijn stellingname tegen afgodsbeelden haalt Ibrahiem zich de woede van zijn volk op de hals, zij leggen hem het vuur letterlijk aan de schenen.
In de Koran valt zijn volk Ibrahiem aan en gooit hem vervolgens in het vuur. Maar Allah redt hem van zijn belagers door het vuur koud te maken. Ibrahiem trekt vervolgens weg van zijn vader en zijn volk om een nieuwe weg in te slaan.
Het verbod op het maken en vereren van afgodsbeelden is ook in de Bijbel belangrijk, het wordt in Exodus en Deuteronomium in de context van het verhaal van Mozes uitdrukkelijk aan de orde gesteld. (zie hoofdstuk 9)

Beide boeken beschrijven de dramatische gebeurtenissen rond de twee zonen van Abraham/Ibrahiem. De eerstgeborene is Ismaël, volgens de Bijbel op verzoek van Abrahams vrouw Sara verwekt bij de Egyptische slavin Hagar. Het Bijbelse verhaal is er één van vooroordeel, verbanning en verdriet. Tot twee maal toe wordt Hagar gedwongen de tent van Abraham te verlaten en de woestijn in te vluchten. Maar God en zijn engel steken tot tweemaal toe de helpende hand uit. Zo ontdekt Hagar, net voordat Ismaël van de dorst omkomt, op tijd een waterbron.
De weinige woorden die aan Isma'iel in de Koran besteed worden, hebben een zeer positieve lading. Hij wordt in één zin genoemd met de grote profeten. Het verhaal van Hajar en Isma'iel wordt summier behandeld, zonder uitdrukkelijke vermelding van Hajar. Het vers 14:37 wordt pas begrijpelijk tegen de achtergrond van het overgeleverde verhaal (hadith) dat Ibrahiem Hajar en Isma'iel niet zonder meer (zoals in het Bijbelse verhaal) de woestijn in stuurde, maar hen bracht naar de ruïnes van het heilige huis, de Ka'ba in Mekka. Daar zou Hajar, in dat woeste en droge oord, wanhopig op zoek naar water voor haar baby, zeven keer op en neer zijn gerend tussen twee bergen, de as-Safa en de al-Marwa. Hajar wordt zelf in de Koran niet met name genoemd, maar de beide bergen wel. Het zeven keer heen en weer rennen, mede ter ere van het geduld van Hajar, is een van de verplichte rituelen tijdens het volbrengen van de Haddj (bedevaart) naar Mekka, die elke moslim zo mogelijk éénmaal in zijn of haar leven moet volbrengen. Daarbij drinken pelgrims nog altijd van de bron (ZamZam) die Hajar en Isma'iel uiteindelijk gered heeft.
Ook over Ishaak, de tweede zoon van Ibrahiem, is de Koran lovend. Uitgebreid wordt in Bijbel én Koran ingegaan op de aankondiging van zijn geboorte door drie gezanten van Allah, en op het wonder van de geboorte van een kind uit bejaarde ouders.
De dramatische gebeurtenis van het bijna-offer van Abrahams zoon Isaak komt ook in de Koran voor, maar daar gaat het (naar islamitische overlevering) om Isma'iel. Er wordt immers gesproken over de eerstgeborene. Er zijn nuanceverschillen tussen de twee versies van het verhaal. Anders dan Abraham krijgt Ibrahiem geen goddelijk bevel, maar ziet in een droom dat hij zijn zoon zal offeren. Hij is ook openhartiger en bespreekt het offer met zijn zoon, waar Abraham het kind Isaak in het duister laat. Bijzonder is de bereidheid van het kind Isma'iel om aan het offer mee te werken.
Isma'iel, in het offerverhaal niet bij naam genoemd, wordt wel uitdrukkelijk genoemd als het gaat om het (weer) opbouwen van het heilige huis, de Ka'bah in Mekka. Hij helpt zijn vader dit heilige huis in gereedheid te brengen voor het offerfeest, dat nog altijd door moslims gevierd wordt na de periode van de Haddj.
De twee broers treffen elkaar volgens de Bijbel nog één keer bij de begrafenis van hun vader. Na Abrahams dood krijgt Isaak Gods zegen. Bij zijn vrouw Rebekka krijgt hij ten slotte Jakob als zoon, die later de vader wordt van Jozef. (zie hoofdstuk 8) Het verhaal van Jakob en de ladder, en Jakob en het gevecht met de engel komen niet voor in de Koran en worden hier dus overgeslagen.

De Koran spreekt heel kort over Ja'koeb, die met zijn vader Ishaak en grootvader Ibrahiem in hoog aanzien staat. Zij zouden de Salaat, het gebed en de Zakaat, de armenbelasting hebben ingesteld en zich bewust zijn geweest van de paradijselijke beloning voor wie goed doet. (zie hoofdstuk 18)
De lezer mist hier misschien dat stuk van het verhaal van Abraham/Ibrahiem over de aanstaande vernietiging van de stad Sodom. Dit stukje verhaal is ondergebracht in hoofdstuk 7, dat genoemd is naar Lot/Loet, de neef van Abraham/Ibrahiem.

Ook in boek vorm Koran en Bijbel in Verhalen Unieboek
ZIE HIER BIJBEL EN KORAN TEKSTEN